Petit lexique : latin, français, néerlandais
 
Latijn
Abavia
abavus
abnepos
adolescens
aegrotus (-ta), adj
affidati
affines
affinitas
agnatio
agnatus (-ta)
agnitio
alienigenus
amita
amita magna
amita major
ascendentes
astans (-tes), adj.
atnepos
avi
avia
avia paterna
avia materna
avunculus
avunculus magnus
avunculus major
avunculus maximus
avus
avus maternus
avus paternus
coelebs
cognatio
 
cognatus
cognitus (-ta), adj.
cognomen
conjuges (conjuncti)
conjugium
consanguineus(-a),adj.
domicella (dlla)
domina (dna)
dominus (dnus)
amplissimus dnus
consultissimus dnus
dominus et magister
extraneus (-a), adj.
filia
filiaster
filiastra
filiola
filiolus
filius
foreanus (-a), adj.
frater
frater major
fratria
fratria filia
fratris filius
gemellus (-a), adj.
geminus (-a)
gener
glos
germanus
heres
illegitimus (-a), adj.
infans
infantulus
innuptus (-a), adj.
ievir
majores
maritus
mater
maternus (-a), adj.
matertera
matertera magna
matertera major
matertera maxima
matrimonium
matrimus (-a), adj.
matrina
matrix
matrona
matruelis
mortuus (-a), adj.
mulier
natus (-a), adj.
natus minor
nepos
nepotes
neptis
nothus (-a), adj
noverca
nubilis, adj.
nuptiae
nuptiarum multarum mulier
nuptus (-a), adj.
nurus
obiit
ab obstetrice
oppidanus
orbus (-a), adj.
oriundus (-a), adj.
parens
parentes
pater
paternus (-a). adj.
patraster
patrimus
patrinus
patrius ( -a, -um), adj.
patruelis
patruelis soror
patruus
patruus magnus
patruus major
patruus maximus
peregrinus (-a), adj.
perillustrissimus (-a), adj.
praenobilis Dnus (Dna)
praeviis tribus bannis
primogenitus (-a), adj.
privigna
privignus
proavia
proavus
progener
 
progenies
progenitor
pronepos
proneptis
proles
puellula
puellus (puerulus)
puer
puerascens (adj.)
puerpera
puerperium
pupillaris
pupillus (-a)
pusa
pusio
pusiola
relicta
reverendus Dnus
senior
seniores
sepultus (-a), adj.
sobrinus (-a)
socer
socer magnus
socrus
soror
soror uxoris
sororis filius
sponsalia
sponsus (-a)
spurius (-a) adj.
stultus (-a) adj.
susceperunt
susceptor
susceptores
susceptrix
testis (testes)
tritavus
tritavia
uterinus
 
uxor
vidua
viduitas
viduus
vir
vitricus
 
 
 
 
 
 
 
Frans
trisaïeule
trisaïeul
petit-neveu
adolescent
malade
fiancés
parents du côté de la femme
parenté par alliance
parenté du côté du père
agnat (parent du côté paternel)
reconnaissance d'enfant naturel
étranger
tante paternelle
gde-tante paternelle
arrière-gde-tante paternelle
ascendants
présent (s)
petit-fils de l'arrière petit-fils
grands-parents
grand-mère
gd-mère paternelle
gd-mère maternelle
oncle maternel
gd-oncle maternel
arrière-gd-oncle maternel
arrière-arr gd-oncle maternel
grand-père
gd-père-maternel
gd-père paternel
célibataire
 parenté
 
cognat (parent du côté de la mère); allié
connu (e)
surnom
conjoints 
mariage
consanguin (e); parent
dame de haut rang
homme de haut rang,(aussi ecclésiastique)
 illustre homme
très savant homme (souvent: avocat)
personne avec un grade académique
étranger
muni de l'extrême onction
fille
beau-fils
belle-fille
fillette
garçonnet
fils
qui habite hors des murs, forain
frère (par ext., beau-frère, cousin)
frère aîné
belle-soeur
nièce
fils du frère, neveu
jumeau, jumelle
jumeau, jumelle 
gendre
belle-soeur (soeur du mari)
germain (e)
héritier
illégitime
petit enfant
tout petit enfant
non marié (e)
beau-frère
aïeux
mari
mère
de la mère, maternel
tante maternelle
gde-tante maternelle
arrière-gde-tante maternelle
arr. arr. gde-tante maternelle
mariage
qui a encore sa mère 
marraine
mère, aïeule
femme de qualité; épouse
cousin ou cousine germaine, du côté de la  mère,ou frère utèrin
mort (e)
femme (au sens général)
né (e)
cadet
neveu, petit-fils
descendants
nièce, petite-fille
bâtard (e)
belle-mère (2e femme du père, marâtre)
nubile, en âge d'être marié
les noces
femme qui a eu plusieurs maris
marié (e)
belle-fille
il mourut
(baptisé) par la sage-femme
bourgeois
orphelin (e)
originaire de..
le père ou la mère
le père et la mère
père
qui vient du père
beau-père, 2e mari de la mère, parâtre
qui a encore son père
parrain
du père, paternel
cousin germain du côté du père
cousine germaine du côté du père 
oncle paternel
gd-oncle paternel
arrière-gd-oncle paternel
arr arr gd-oncle paternel
étranger (e), hors de son pays
personne de très haut rang
personne de la noblesse
trois bans ayant précédé
premier(e) né(e)
fille d'un 1er lit
fils d'un 1er lit
bisaïeule
bisaïeul
e père du gendre, ou le mari de la petite-fille à l'égard de l'aïeul
 
 race, lignée
aïeul, ancêtre
arrière-petit-neveu ou arr. petit-fils
arrière-petite-fille
enfants: lignée
 toute petite fille
tout petit enfant
enfant
qui commence à sortir de l'enfance
femme en couches
accouchement
pupillaire
mineur (e), orphelin (e)
petite fille
petit garçon
 toute petite fille
veuve
révérend (prêtre)
vieillard
ancêtres
 inhumé (e)
cousin (e) germain (e)
beau-père
gd-beau-père
belle-mère
soeur
soeur de la femme
fils de la soeur (neveu)
fiançailles
fiancé (e)
bâtard
fou (folle); innocent (e)
tinrent (sur les fonts baptismaux)
parrain
parrain et marraine
marraine
témoin (s)
quintaïeul
quintaïeule
utèrin (né de la même mère)
 
épouse
veuve 
état de veuvage
veuf
mari
beau-père (2e mari de la mère)
 
 
Nederlands
betovergrootmoeder
betovergrootvader
achterneef
jongeling
ziek 
verloofden
verwanten aan vrouwelijke zijde
aannverwantschap
bloedverwantschap aan vaderszijde
bloedverwant aan vaderszijde
erkenning van onecht kind
vreemdeling
tante van vaderszijde
oudtante van vaderszijde
achteroudtante van vaderszijde
voorzaten
aanwezig
kleinzoon van de achterkleinzoon
grootouders
grootmoeder
grootmoeder van vaderszijde
grootmoeder van moederszijde
oom van moederszijde
oudoom van vaderszijde
achteroudoom van moederszijde
achter-achter-oom van moederszijde
grootvader
grootvader van moederszijde
grootvader van vaderszijde
ongehuwd
verwantschap
spillemagen
 
gekend
bijnaam
gehuwden
huwelijk
bloedverwant
mevrouw voor een persoon van hooger aanz:
heer nl geestelijk
doorluchtig heer
hooggeleerd heer
heer en meester (persoon met een academisch
buitenlands
van het oliesel voorzien
dochter
schoonzoon
schoondochter
dochtertje
jongetje
zoon
buitenpoorter
broeder. in ruimeren zin: zwager, neef..
oudste broeder
zwagerin
nicht
neef
tweeling (en)
tweeling (en)
schoonzoon
schoonzuster (van manszijde)
volle broeder (zuster)
erfgenaam
onwettig
kindje
heel klein kindje
ongehuwd
schoonbroeder
voorouders
echtgenoot
moeder
moederlijk
tante van moederszijde 
oudtante van moederszijde
achteroud tante van moederszijde
achter-achteroudtante van moederszijde
huwelijk
wiens moeder nog leeft
meter
moeder, grootmoeder
matrone, jonkvrouw
volle neef (nicht) van moederszijde
overleden
vrouw
geboren
jonger
neef, kleinzoon
afstammelingen
nicht, kleindochter
onwettig
stiefmoeder
huwbaar
huwelijkfeest
vrouw die verscheiden echtgenoten gehad heeft
gehuwd
schoondochter
hij stierf
(gedoopt) door de vroedvrouw
poorter
wees
afkomstig van..
vader of moeder
vader en moeder, ouders
vader
vaderlijk
stiefvader (tweede man van de moeder)
wiens vader nog leeft
peter
vaderlijk
voIle neef van vaderszijde
volle nicht van vaderszijde
oom van vaderszijde
oudoom van vaderszijde
achteroudoom van vaderszijde
achter-achter-oudoom van vaderszijde
vreemedeling : reiziger, pelgrim
persoon uit een hogere stand
persoon van adel
met drie voorafgaande aan kondigingen
eerstgeboren; oudste
stiefdochter
stiefzoon
overgrootmoeder
overgrootvader
de vader van de zwager; zo het ook, voor de
grootvader, de echtgenoot van zijn kleindochter
ras, afstamming
grootvader, voorvader
açhhter-achter-neef of achter kleinzoon
achterkleindochter
linie, afstamming
klein meisje
klein kind; voedsterkind
kind
jongeling, bakvis
kraamvrouw
bevalling
weezen- (nom composé)
minderjarig, wees
meisje
jongetje
 heel klein meisje
weduwe
eerwaarde heer
grijsaard
voorouders
begraven
voIle neef, voIle nicht
stiefvader
grootstiefvader
schoonmoeder
zuster
zuster van de vrouw
zusterskind, neef
verloving
verloofde
onwettig
gek
over de doop hieven
peter
peter en meter. Doopheffers
meter
getuige (n)
grootvader in de 5 de graad
grootmoeder in de 5 de graad
stiefbroeder. halve broeder (zuster) van
moederszijde
echtgenote
weduwe
weduwnaarschap
weduwnaar
echtgenoot
stiefvader (tweede echtgenoot van de moeder)