Heraldische regels 

 

Heraldiek is een merkwaardig cultuurhistorisch fenomeen: sedert het ontstaan in de tweede helft van de 12de eeuw hebben de toen geformuleerde regels bijna ongewijzigd gegolden en is het verspreidingsgebied van West-Europa de gehele wereld geworden.

Sinds er georganiseerde legers bestaan, hebben deze of hun onderdelen tekens gehad om in het strijdgewoel herkenbaar te zijn; standaarden, bekend uit de Romeinse oudheid, of banieren, zoals op het tapijt van Bayeux. De individuele bewapening van de krijgsman was echter zo, dat zijn gezicht nog herkenbaar was, maar daarin kwam in de 12de eeuw door een zwaardere bewapening verandering. Het schild, dat de krijger aan zijn linkerarm voor zich hield, was bij uitstek geschikt om individuele tekens aan te brengen. Deze tekens dienden eenvoudig te zijn om het herkenningseffect zo groot mogelijk te doen zijn.

Hiermee was de heraldiek ontstaan en, omdat de individualiserende werking der emblemen zo groot was, volgden alras andere vormen van gebruik: de krijgsman ging zijn schild met daarop zijn wapen ook voor andere doeleinden gebruiken, in het bijzonder als zijn zegelstempel. Dat zegel speelde in een tijd, waarin slechts een enkeling kon lezen en schrijven, een belangrijke rol om akten, waarin rechtshandelingen werden vastgelegd, te valideren, een functie die later de handtekening zou overnemen. Karakteristiek voor elk wapen zijn de kleuren, maar hoewel de was, waarin het zegelstempel werd afgedrukt, slechts n kleur had, bleek het wapenschild met in een omschrift de naam van de zegelaar en eventueel zijn functie genoegzaam onderscheidend.

De reden waarom een bepaald wapen werd aangenomen - elk wapen is nu eenmaal eens aangenomen en de gedachte daaraan kan de schroom overwinnen om heden ten dage nog een familiewapen aan te nemen - is meestal moeilijk te achterhalen. Men weet ook slechts zelden wanneer precies een wapen is aangenomen: meestal beperkt zich onze kennis tot de constatering dat een bepaald wapen op een bepaald moment werd gevoerd. Men zal bovendien dienen te bedenken dat het kiezen van een wapenfiguur ontsproot aan de gedachtewereld van de Middeleeuwse mens en dat de symboliek en de associaties, die bepaalde vaak religieus geladen tekens bij hem opriepen, voor de Twintigste-eeuwer niet altijd zonder meer duidelijk zijn. Wat hier voor de Middeleeuwer gezegd wordt, geldt uiteraard mutatis mutandis voor de mens in de Renaissance en de 17de eeuw. Hoewel van oorsprong een individueel herkenningsteken, werd het wapen al snel erfelijk, waardoor familiewapens ontstonden.

De heraldische afbeelding beperkte zich op den duur niet alleen tot het schild. De helm met daarop een helmteken werd toegevoegd. Vaak zal het helmteken in verband staan met de figuur die in het wapen gevoerd wordt, maar er kan ook een embleem in verwerkt zijn dat een ander aspect van de wapendrager of diens familie aangeeft. Bovendien leent niet elke wapenfiguur zich er zonder meer toe als helmteken gebruikt te worden: een dwarsbalk of een paal is daarvan een voorbeeld en deze zal men dan ook eerder op een vlucht (twee adelaarsvleugels) plaatsen.

Het helmteken wordt op de helm bevestigd door een wrong, een in elkaar gedraaide lap stof van dezelfde kleuren als de dekkleden, die vanaf de helm neerhingen om de geharnaste krijgsman tegen fel zonlicht te beschermen. Wrong en dekkleden zijn meestal van de voornaamste kleur en het voornaamste metaal van het schild. In plaats van de wrong komt ook de helmkroon (meestal van drie bladeren of van drie bladeren en twee parelpunten) voor. Op een zegel bleef er naast het schild met daarop de helm soms ruimte over die kon worden gevuld door een dier of een engel, maar deze 'schildhouders' zijn oorspronkelijk incidentele toevoegingen, die pas sedert de 16de eeuw erfelijk kunnen worden. Ook het devies, geplaatst op een banderol onder het schild, was van oorsprong persoonlijk, maar krijgt langzamerhand ook een erfelijk karakter.

Ook al werd een wapen een erfelijk familiewapen, onder omstandigheden was het toch nuttig indien broers of takken van één familie zich in hun wapen en/of in hun helmteken konden onderscheiden. Dit kon door bij voorbeeld de kleuren van het stamwapen te verwisselen of één van de kleuren door een andere te vervangen (bij voorbeeld zilver door goud) of door een heraldische figuur toe te voegen, bij voorbeeld een schildzoom, een sterretje, een maantje enz. Men noemt deze verandering van het stamwapen een breuk. Een wapen meer dan één keer te 'breken' is ook mogelijk. De ontwikkeling is zo geweest dat zich op de Britse eilanden een systeem heeft ontwikkeld dat alleen het 'hoofd' van een geslacht het ongebroken wapen voert en zijn agnatische familieleden (bloedverwanten in de mannelijke lijn) dit wapen breken. In de late Middeleeuwen vindt men ook op het Continent herhaaldelijk gebroken wapens, een traditie die het langst bij sommige vorstenhuizen wordt volgehouden, maar in het algemeen kan men zeggen dat op het Continent hetzelfde stamwapen wordt gevoerd door alle agnatische familieleden.

Behalve personen, waarbij men niet slechts aan 'adellijke' krijgslieden dient te denken, maar al snel ook aan 'burgers', gebruikten ook 'rechtspersonen' -steden, dorpen, landschappen enz.- zegels met daarop een individuele voorstelling. Simplificerend mag men zeggen dat de voorstelling oorspronkelijk figuratief was, bij voorbeeld een ommuurde vesting, een schip, een waterloop, en dat pas in een volgend stadium van een eigenlijk heraldisch wapen sprake is. In veel gevallen werd de oorspronkelijke zegelfiguur wapenfiguur.

Gezien de herkenbaarheid die een wapen dient te hebben, maakt men logischerwijs van sterk contrasterende kleuren gebruik. Eén van de hoofdregels van de heraldiek is daarom dat men kleur op metaal of metaal op kleur dient te bezigen. 'Kleur' in engere zin zijn slechts rood, blauw, zwart en groen of met de wat ouderwetse heraldische woorden: keel, lazuur of azuur, sabel en sinopel. 'Metaal' zijn slechts goud en zilver, bij een eenvoudiger uitvoering vervangen door geel en wit. Incidenteel komen daarnaast nog wel kleuren als purper en 'natuurlijke' kleur voor, de laatste in het bijzonder voor delen van het menselijke lichaam. Een gekleurde wapentekening benadert uiteraard het dichtst de werkelijkheid. Om bij een zwart-wit-uitvoering toch de kleuren kenbaar te maken bestaat er sedert de 17de eeuw een internationaal gebruikt systeem van arceringen: verticale lijnen staan voor rood, horizontale voor blauw, lijnen van links boven naar rechts beneden en rechts (links en rechts in de normale zin van het woord) voor groen, een combinatie van horizontale en verticale (of effen zwart) voor zwart, stippeltjes voor goud, terwijl ongearceerd voor zilver staat.

Een van de redenen waarom de heraldiek gedurende vele eeuwen zo succesvol is geweest, is de oneindige gevarieerdheid waarmee men wapens kan samenstellen. In verleden en heden resulteerde dit in een aantal van honderdduizenden wapens, zodat elk gepubliceerd 'wapenboek' slechts een fractie van het totaal kan beslaan. Om de herkenbaarheid zo groot mogelijk te doen zijn, zou in beginsel een zelfde wapen niet door twee families gevoerd mogen worden, maar het zal duidelijk zijn dat - zeker in de begintijd, toen men meer aan het principe van eenvoudige wapenfiguren hechtte dan later - verschillende families in verschillende landstreken toch onafhankelijk van elkaar een zelfde wapen kozen.

Registratie van wapens is in Groot-Brittannië het verst voortgeschreden: daar mag men in principe geen wapen voeren tenzij hiertoe door het College of Arms is bewilligd. Op het Continent is wel gepoogd, met name in Frankrijk, een wapenregistratie op te dringen, maar sluitend is een dergelijke regeling nooit geworden. In Nederland zijn alleen de wapens van adellijke families geregistreerd, die bevestigd of verleend worden op het moment van nobilitatie (benoeming in de ridderschappen, erkenning, inlijving of verheffing), en die van publiekrechtelijke lichamen, die sedert 1816 door de Kroon bevestigd of verleend worden. De registers worden bijgehouden door de Hoge Raad van Adel. Deze wapenlijsten zijn openbaar voor het publiek en het zou 'onfatsoenlijk' zijn om zomaar een dergelijk wapen als het zijne te voeren, maar een juridische sanctie om dit tegen te gaan is er niet.

Zoals dat bij elke wetenschap het geval is, heeft zich ook bij de heraldiek een systeem ontwikkeld, waarbinnen men wapens kan indelen. Dat deze systematisering reeds oud is, zal duidelijk zijn indien men bedenkt dat juist in de Middeleeuwen militairen op het slagveld of bij toernooien slechts herkenbaar waren aan hun wapen. De herauten, aan wie later 'koningen van wapenen' als hogergeplaatsten werden toegevoegd, waren in het bijzonder belast met deze determinering en zij stelden vaak systematisch gerangschikte wapenboeken samen. Eén van de beroemdste wapenboeken is dat van de heraut Gelre, die eerst in dienst van de Gelderse hertog stond en vervolgens onder de naam Beieren de graaf van Henegouwen-Holland diende.

Men beschrijft wapens alsof men het schild aan zijn arm hangend voor zich houdt: links en rechts zijn dus voor de toeschouwer verwisseld. De bovenkant van het wapen is eervoller dan de voet en rechts gaat boven links. De ridder die op het schild aan zijn linkerarm een leeuw afbeeldde, liet deze natuurlijk in de rijrichting lopen; dieren gaan of kijken daarom normaliter naar de heraldische rechterzijde.

De doctrine deelde de wapenfiguren al snel in in bepaalde groepen.

1. HERAUTSTUKKEN

Herautstukken noemt men die delen van het schild die door rechte of gebogen (mathematische) lijnen worden begrensd. Hiertoe behoren doorsnijdingen, delingen, vierendelingen, palen, dwarsbalken, schuinbalken, kruizen, schuinkruizen, kepers, bollen, ruiten enz. De buitenlijn van deze figuren kan op zichzelf weer 'veranderd' zijn. Er is een grote variatie op mogelijk, zoals golvend, getand, hoekig, gekanteeld enz.

2. NATUURLIJKE WAPENFIGUREN

Natuurlijke wapenfiguren noemt men al datgene wat in de natuur voorkomt. Deze kan men weer onderverdelen in het menselijk lichaam, viervoetige dieren, vogels, vissen en hemellichamen en natuurverschijnselen (regenboog, bliksemschicht), elementen (water, vuur) en edelstenen (diamant, karbonkel); dan de planten. Delen van deze figuren kunnen ook voorkomen.

3. DE FABELDIEREN

De fabeldieren worden door sommige schrijvers onder (2) behandeld, maar door andere tot een aparte categorie gemaakt; hiertoe behoren meermin en meerman, centaur, sfinx, harpij, eenhoorn, griffioen, draak enz. Werkelijk bestaande dieren kunnen veranderd worden in fabeldieren door er een deel van een ander dier aan toe te voegen b.v. zeeleeuw, zeepaard, enz.

4. KUNSTMATIGE WAPENFIGUREN

Kunstmatige wapenfiguren zijn al datgene, wat mensenhanden gemaakt hebben, dus kleding, huisraad, gereedschap, werktuigen, wapenen en oorlogstuig, bouwwerken enz.

5. MERKEN

Ten slotte is een categorie die men het liefst apart behandelt; de merken of huismerken, een aantal lijnen waarmee men zijn eigendom aangaf. Oorspronkelijk zijn dit dus geen wapenfiguren, maar zijn ze later - bij gebrek aan beter - herhaaldelijk in wapens opgenomen.

DE NEDERLANDSE MARINE-EMBLEMEN

Het woord 'embleem' betekent onderscheidingsteken en een wapen is zonder twijfel ook een onderscheidingsteken, maar het wapen zal in ieder geval n eigenschap dienen te hebben, namelijk dat het wordt afgebeeld op een schild. Nu zijn er talloze schildvormen in de heraldiek in gebruik (geweest) die men niet als schild - als onderdeel van de bewapening - zal tegenkomen, zodat de grens tussen wapens en andere emblemen ook weer niet scherp te trekken is. Maar het in de Barokstijl gebruikte ovale schild, dat ook nu nog wordt gebruikt om het wapen van een getrouwde vrouw op af te beelden, en het ruitvormige schild voor de ongetrouwde vrouw zal men nog wel tot de schilden en de voorstelling erop tot de wapens rekenen.

Bij de Koninklijke Marine spreekt men echter van emblemen, vanwege de plaatsing van de voorstelling op een rond (of in uitzonderingsgevallen op een op een punt geplaatst vierkant) 'schild' alsmede door de uniforme omlijsting, die afwijkt van die bij familie- of overheidswapens. De voorstellingen voldoen in het algemeen wel aan de heraldische regels, maar soms zijn ze naturalistischer dan men bij strikte toepassing van de regels mag verwachten. We komen daarvan in het vervolg voorbeelden tegen.

Te oordelen naar de uiterlijke vorm zijn er drie soorten emblemen in gebruik: A. die van de 'hoofd'diensten, waarin de marine verdeeld is, B. van scheepsverbanden en C. van schepen, walinrichtingen en diensten in engere zin.

A. Naast het algemene marine-embleem (het onklare anker, overtopt met de Koninklijke kroon) zijn er elf 'hoofd'diensten, waarvan het ronde schild een schildrand heeft, waarop in Latijnse letters de naam van de dienst is aangebracht. Schild en schildrand worden omkranst door een oranjetak van sinopel, geplaatst op twee gekruiste ankers van goud en bedekt met de Koninklijke kroon. De voorstelling op het binnenste ronde schild sluit aan bij de werkzaamheden van de betreffende dienst. Alleen het Korps Mariniers maakt hierop een uitzondering. Dit heeft het Rijkswapen, 'omgeven door het devies JE MAINTIENDRAI in Latijnse letters van goud op een koppel van keel, welke is gesloten met een gouden gesp en waarvan de uiteinden aan de beneden-schildrand worden bijeengehouden door een epaulet van keel; het geheel omkranst met een oranjetak van sinopel en geplaatst op twee schuingekruiste ankers van sabel, waarachter een gouden stralenkrans, gedekt met de Koninklijke kroon; op een golvend lint van azuur onder de stralenkrans de embleemspreuk QUA PATET ORBIS in Latijnse letters van goud'. Een andere bijzonderheid van dit embleem is, dat het bij koninklijk besluit is vastgesteld (29 juli 1955, no. 58); het betrof hier bevestiging van een embleem uit 18961.

B. Voor de scheepsverbanden (smaldelen, divisies en flottieljes) werd bij de Beschikking 801369/730165 van 5 januari 1971 als algemeen embleem vastgesteld: 'twee schuingekruiste ankers, waaroverheen een leeuw, gekroond met een kroon van drie bladeren en twee parels met in de rechterklauw een zwaard en in de linker een bundel van zeven pijlen, tezamen gebonden met een lint. Een op de punt geplaatst vierkant schild, omgeven door touw van goud en gedekt met een scheepskroon van goud'. Achtereenvolgens kregen het Eskader (goud op sabel), de divisie Jagers en Fregatten/Fregattensquadron (zilver op azuur), de Mijnenbestrijdingsflottieljes 1 (goud op keel) en 3 (keel op zilver) en de Groep Escorteschepen (goud op sabel, maar met in een schildvoet van keel drie kepers van goud) dit embleem toegekend.

C. De overblijvende groep van schepen, walinrichtingen en diensten is verreweg het grootst. De 'Voorschriften, waaraan emblemen, sloepsemblemen, embleemsiermondstoppen en wandemblemen moeten voldoen' maken deel uit van de herziene Circulaire Zeemacht 1912; zij luiden:

11. Elk embleem, te voeren door een eenheid, moet bevatten een rond schild met daarop een afbeelding, welke in verband staat met de naam van de eenheid dan wel met daden en verrichtingen van de eenheid, van haar naamvoorgangers of van de naamgever (bijv. een symbolische voorstelling van de naam, het familiewapen van de naamgever of dergelijke). Heeft de naamgever een familiewapen gevoerd, dan moet het wapen steeds in de afbeelding zijn verwerkt, tenzij er bijzondere redenen aanwezig zijn om van die regel af te wijken.

12. Het schild moet zijn gevat in een omlijsting, bestaande uit een vergulde tros van rechtgeslagen garenwantslag ter dikte van ongeveer 1/16 van de middellijn van het schild. Aan de onderzijde van het schild moet in de tros een platte knoop zijn gelegd.

13. Het schild met de omlijsting moet zijn gedekt door een vergulde oudhollandse maritieme kroon, bestaande uit vijf boegen van overnaadse boten, waarvan de stevens uitsteken boven de dolboorden. De boegen moeten staan op een hoofdband, waarvan de lengte 7/10 gedeelte van de middellijn van het schild, en de breedte 1/8 gedeelte van de lengte bedraagt. In de hoofdband moeten vijf edelstenen zijn gezet, te weten in het midden en aan de einden een ruitvormige robijn, waartussen een ronde blauwe saffier; tussen de robijnen en saffieren moeten telkens vier witte parels in ruitvorm zijn aangebracht. De hoogte van de kroon moet ongeveer de helft zijn van de lengte van de hoofdband.

14. Het geheel van schild met omlijsting en kroon moet rusten in de armen van twee admiraliteitsankers in schuinkruis, waarvan de stokken bruin zijn met aan uiteinden twee smalle vergulde banden.

15. Indien een devies wordt gevoerd, moet dat in Latijnse letters worden aangebracht op een golvend lint onder de omlijsting. Het lint en de letters moeten bij het geheel passende kleuren hebben. De lengte van het lint moet ongeveer 1 1/3 maal, de breedte 1/9 maal de middellijn van het schild bedragen.

In deze groep zijn weer drie afdelingen te onderscheiden: a. schepen, b. gevechtsonderdelen, c. walinrichtingen, diensten in engere zin, immobiele schepen enz.

A. SCHEPEN

Zoals hierboven in artikel 11 vermeldt wordt, is er een rechtstreeks verband tussen de naam en de voorstelling op het embleem. De naam is overigens primair en het embleem gaat ongewijzigd over op een later schip met dezelfde naam; daarvoor is geen apart besluit nodig. De naamgevers kunnen voor het grootste deel worden ondergebracht in de categoriën personen, geografische eenheden, dieren, mythologische personen en eigenschappen.

Zoals te verwachten valt zijn de naamgevers van persoonsnamen in het bijzonder te vinden onder zeelieden, die door hun prestaties in verleden en heden van zich hebben doen spreken, zowel in hogere als in lagere rangen. Van dezen hebben er 46 een familiewapen gevoerd, zodat dit wapen ongewijzigd of nagenoeg ongewijzigd als embleem voor het betreffende schip kon worden vastgesteld. Elf schepen blijven dan over, die genoemd zijn naar personen van wie geen familiewapen bekend is. In zulke gevallen is wel gebruik gemaakt van het wapen van de plaats van herkomst, soms met gewijzigde kleuren of metalen (Abraham Crijnssen/Vlissingen, Hendrik Karssen/Semarang, Lacomblé /Arnhem, Van Speyk/Amsterdam, Van 't Hoff/Hardinxveld-Giessendam), van een verleende onderscheiding (Hendrik Karssen en Van der Wel/Bronzen Leeuw), van de familienaam (Houtepen en Van Straelen), het door de voorouders uitgeoefende beroep (Schuiling) of het verrichte wapenfeit (Chömpff, Hobein, Van Speyk), of een combinatie daarvan.

In de groep geografische namen valt in de eerste plaats De Zeven Provinciën op, die het wapen van de Staten-Generaal tijdens de Republiek der Verenigde Nederlanden voert. Tien provincies gaven hun namen aan evenzoveel onderzeebootjagers; Holland is hier niet gesplitst en voert als embleem het wapen van het gewest Holland, dat later overging op de provincie Zuid-Holland. Flevoland is (nog) niet aan bod gekomen. 61 Schepen konden rechtstreeks hun embleem ontlenen aan het wapen van de naamgevende gemeente. Er blijven dan drie dorpen over. In Friesland, waar de plattelandsgemeenten namen hebben, die niet tevens de naam van een plaats zijn, hebben dorpsnamen een functie als aanduiding van een woonkern. Hoewel deze dorpen juridisch geen publiekrechtelijk lichaam zijn, heeft zich daar toch een streven naar het aannemen van dorpswapens ontwikkeld. Dat is het geval bij Drachten1 en Makkum3, die hun naam gaven aan een mijnenveger en een mijnenbestrijdingsvaartuig. Anders ligt de zaak bij Scheveningen, dat juridisch altijd tot 's-Gravenhage heeft behoord en geen wapen had. Hier is na veel geharrewar tenslotte het op een grafsteen in Scheveningen voorkomende wapen van het Zeeuwse geslacht De Huybert door de Haagse gemeenteraad als wapen van Scheveningen vastgesteld.

Vaarwateren hebben uiteraard geen eigen wapen, zodat voor de kustsleepboten Westgat en Wielingen een symbolische voorstelling van hun geografische positie moest worden gevonden. Een viertal schepen ontleende zijn naam aan eilanden in het voormalige Nederlands-lndië en kreeg om die reden emblemen, die wel aansluiten bij ter plaatse karakteristieke tekenen, maar ver afstaan van de in Nederland gebruikelijke heraldiek. Dit zijn de Ceram met een toune (een door Ceramse krijgers gedragen onderscheidingsteken, als eerste scheepsembleem door de minister op 21 september 1950 verleend), de Flores (een schedelboom), de Soemba (Sandelwoodpaarden) en de Woendi (bijl en sagoklopper).

Dieren zijn een veel gebruikt heraldisch embleem. Hierbij sluiten de onderzeeboten, die naar vissen en andere zeedieren zijn genoemd, goed aan: de Bruinvis, Dolfijn, Potvis, Tijgerhaai, Tonijn, Walrus, Zeehond en Zeeleeuw hebben alle het gelijknamige dier in hun embleem, soms boven een golvende zee. Maar de Zwaardvis heeft in de bovenhelft het Nederlandse wapen tussen zonnestralen als symbool van de aanstaande bevrijding (het werd in 1943 ontworpen). De duiksloep Nautilus voert de gelijknamige schelp. Roofdieren komen voor in het embleem van de zeven fregatten Fret, Hermelijn, Jaguar, Lynx, Panter, Vos en Wolf. Alleen de uit 1968 daterende Buffel heeft slechts een lichaamsdeel: een halfaanziende buffelkop. Vogels komen minder voor: het voorraadschip Pelikaan en het onderzeeboot-bestrijdingsschip Zeearend hebben beide de naamgevende vogel, in het laatste geval gaande over een schuingekruiste harpoen en bliksemschicht en met een haai in de klauwen. De mythologische naamgevers stammen deels uit de klassieke oudheid, deels uit de Germaanse. De emblemen van de patrouillevaartuigen Balder, Bulgia, Freyr, Hadda en Hefring verbeelden de gelijknamige Germaanse mythologische figuren. Het duikvaartuig Argus heeft een pauwestaart, de nettenlegger Cerberus het gelijknamige monster evenals het duikvaartuig Hydra, het torpedowerkschip Mercuur de staf, die deze god bij zich draagt, het wachtschip Neptunus heeft de gelijknamige god, zittend op een dolfijn, het logementsschip Thetis de zeemeermin van deze naam, de duiksloep Triton deze zeegod en het zeilende schoolschip Urania, genoemd naar de muze van de sterrenkunde, een sfeer.

Er zijn zes oceaanmijnenvegers die naar eigenschappen zijn genoemd. Twee ervan, de Onbevreesd en Onversaagd, kregen in 1956 een embleem met een geopende helm respectievelijk een zwaard, oprijzend uit de zee, de overige vier (de Onverdroten, Onvermoeid, Onverschrokken en Onvervaard) een eenhoornhoofd, een antilopekop, een zittende griffioen respectievelijk een drietand, komende uit de zee.

Negen scheepsnamen vallen niet onder de hierboven gevolgde indeling. Drie ervan zijn sterrenbeelden: het bevoorradingsschip Poolster heeft een ster boven een globe, het wachtschip van de Marva Schorpioen voert het gelijknamige dierenriemteken en het wachtschip Zuiderkruis het gelijknamige sterrenbeeld. De kustsleepboten Wamandai en Wambrau zijn beide genoemd naar op Nieuw-Guinea voorkomende winden; de eerste kreeg een daar voorkomende prauwversiering, de tweede een Papoeaschild tot embleem. Dan is er nog het opnemingsvaartuig Zeefakkel, dat een toorts als embleem kreeg. Ten slotte zijn er drie onderzeeboten die geen eigenlijke naam hadden: de 0 21, 0 24 en 0 27. Voor deze werd als embleem een kannetje (Vlissingen) gaande over twee schuingekruiste torpedo's, een gestileerde onderzeeboot respectievelijk een naar zee turende vissersvrouw vastgesteld.

B. ONDERDELEN

De eerste onderdelen die emblemen kregen, waren een aantal squadrons (dit gebeurde tussen 1952 en 1965; de meeste zijn intussen weer opgeheven). Doordat de squadrons slechts een nummer hadden, was er geen naam die een aanknopingspunt voor een embleem vormde. De emblemen vertonen dan ook betrekkelijk weinig variatie; chronologisch werden verleend een vliegtuig en een opduikende onderzeeboot (SQ 4), een zeearend (SQ 3), een gepantserde vuist met drie bliksemschichten (SQ 860), twee zeearenden (SQ 2), een albatros met reddingsboei (SQ 8), een oranjeboom (SQ 320), een bark en een zeearend (SQ 1), een zeearend met een Jacobsstaf (SQ 5), een Zuidhollandse watermolen (SQ 7), een propeller en een adelborstponjaard (SQ 9) en een Ceylonese leeuw en een paradijsvogel (SQ 321).

De 1e Amfibische Gevechtsgroep kreeg in 1975 een geharnaste arm met een Turks zwaard, komende uit een wolk, de 2e Amfibische Gevechtsgroep in 1977 een adelaarskop, komende uit een wolk. De Amfibische Sectie kreeg in 1990 een gevleugelde leeuw met een drietand.

Van de zes resterende onderdelen kreeg het Marvacentrum Amsterdam in 1970 een gouden Venusspiegel op blauw als embleem, het Marvadetachement Den Haag (opgeheven in 1977) in 1973 een gouden Venusspiegel op groen, de Whisky-infanteriecompagnie (opgeheven 1990) in 1976 een rendier, de Bijzondere Bijstandseenheid in 1983 een duif met een verbroken ketting, de Groep Maritieme Patrouillevliegtuigen in 1988 een valk boven een uitgeschulpte schildvoet en de Compagniesbootgroep in 1990 een anker vastgehouden door de (Nederlandse) leeuw en de (Britse) eenhoorn.

C. WALINRICHTINGEN E.D.

Bij de walinrichtingen valt in eerste instantie één duidelijke groep te onderscheiden: de kazernes. De Marinekazernes Amsterdam, Den Haag, Erfprins, Hellevoetsluis, Hoek van Holland, Nieuwediep/Willemsoord en Vlissingen hebben respectievelijk een kogge met op het zeil het wapen van Amsterdam, de ooievaar met in de bek aan een ketting een anker, het wapen van de Prins van Oranje, kroon- of erfprins der Nederlanden (zoals dit werd vastgesteld bij Koninklijk besluit van 24 augustus 1815, no. 71, Staatsblad 46), en het embleem van de Admiraliteiten uit de tijd van de Republiek (op de Maze twee schuingekruiste gouden ankers met zilveren letters MPPP op blauw voor Hellevoetsluis, twee dito zilveren ankers met dezelfde gouden letters op groen voor Hoek van Holland, twee dito gouden ankers met de letters PPP op rood en een hartschild West-Friesland voor Nieuwediep/Willemsoord, twee dito zilveren ankers met de letters A en Z en een hartschild Zeeland voor Vlissingen). De Van Ghentkazerne en de Van Braam Houckgeestkazerne voeren de familiewapens van de gelijknamige commandanten van de mariniers respectievelijk het Korps Mariniers. De marinekazernes Suffisant op Curaçao en Savaneta op Aruba kregen een dividiviboom (waaiboom) en een aloë . Ook de marinebasis Parera op Curaçao kreeg een typisch Antilliaans embleem: een chuchubi (spotlijster). In Nederland werd aan de beide marinevliegkampen Valkenburg en De Kooy respectievelijk het gemeentewapen van Valkenburg (Z.-H.) in verwisselde kleuren en met n vliegende valk in plaats van twee zittende, en de vogel Phoenix verleend. Ten slotte kreeg het Amfibisch Oefenkamp Texel, sedert 18 mei 1983 Joost Dourleinkazerne genaamd, een ingewikkeld embleem met in twee kwartieren een landingsboot, in n kwartier twee gekruiste geweren over een drietand en in één kwartier het wapen van Texel.

De overige emblemen kunnen het best worden ingedeeld door gelijksoortige onderdelen of diensten bij elkaar te plaatsen. Achtereenvolgens worden behandeld het ministerie, de directies en de regionale commandomenten. Vervolgens de operationele diensten (juridisch, medisch, informatief en communicatief, voor automatisering, logistiek en onderhoud), de opleidingen, de recreatieve diensten en de instellingen die zich met de geschiedenis der marine bezighouden.

Het Ministerie van Defensie (Marine) voert het Rijkswapen, geplaatst op twee schuingekruiste ankers en gedekt door de Koninklijke kroon, met de embleemspreuk: PUGNO PRO PATRIA. De Marinestaf voert het Rijkswapen op een schijf, geplaatst op vijf driehoekige banen waarvan de toppen samenkomen, de directie Personeel een dergelijke schijf op een zilveren driehoek op een rood veld boven een zee, de directie Materieel de schijf, gaande over een kanonsloop, een passer en een vliegtuigpropelIer en de directie Economisch Beheer de schijf geplaatst over drie pijlen, demiddelste naar boven en de beide buitenste naar beneden gericht.

Het Commandement der Zeemacht in Nederland heeft als embleem de leeuw uit het Generaliteitswapen op een schild boven een zee, dat in de Nederlandse Antillen zes sterren binnen een schildzoom, verwijzend naar wapen en vlag van dat gebiedsdeel vóór de afscheiding van Aruba. In Nederland zijn er dan verder vier Commandementen Maritieme Middelen, die alle een leeuw met een hellebaard in de voorklauwen, staande binnen een omheining, als embleem hebben en als embleemspreuk PUGNO PRO PATRIA; Rijnmond/Rotterdam rood op zilver, Schelde/Vlissingen rood op goud, Texel/Den Helder goud op blauw en IJmond/Amsterdam rood op zilver.

Juridische diensten zijn de Zeekrijgsraad (met ingang van 1 januari 1991 opgeheven) met een Vrouwe Justitia en de Commissie van advies inzake bezwaarschriften met een driehoek, waarop een in evenwicht zijnde weegschaal als embleem.

Van de medische diensten hebben een eigen embleem: de Sociaal-Medische dienst met een reddingboei, de Tandheelkundige Dienst met de Heilige Apollonia en het Marine Hospitaal/Centrale Ziekenboeg met een esculaap tussen twee bolders.

Onder de informatieve en communicatieve diensten vallen de Audiovisuele Dienst met Aurora, het Hoofdradiostation Nederland met een bliksemschicht over een gedeeld veld, het Marine Elektronisch en Optisch Bedrijf met een lange kijker binnen twee ovale ringen, beladen met drie bollen, de Marine Inlichtingendienst (Militaire Inlichtingendienst Koninklijke Marine) met een Januskop, de afdeling Marine Voorlichting met een wereldbol, waarvan vier telexlinten uitgaan en de Marine Verbindingsdienst (die de Verbindingsschool opvolgde) met twee schuin gekruiste vlaggenstokken, waaraan een seinwimpel en een seinvlag.

Het Centrum voor Automatisering van Wapen- en Commandosystemen heeft in zijn embleem vier kwartieren met een stuurrad (navigatiegevechtsinformatiedienst), een harpoen en een bliksemschicht boven een haai (onderzeebootbestrijding), een bliksemschicht (verbindingsdienst), twee gekruiste kanonslopen (artillerie) en in een hartschild een band met ponsgaten. Het Centrum voor Automatisering van Bestuurlijke Informatiesystemen kreeg een -gestileerde- computer, waarnaartoe n pijl is gericht en waaruit twee pijlen komen.

Tot de logistieke diensten kunnen gerekend worden de Marine Inventarisdienst/Logistieke Ondersteuningsgroep met een hamster, de Marine Magazijndienst met een pelikaan en de Marine Vervoersdienst met een gevleugeld zeepaard gaande over van een cirkel uitgaande pijlen.

Tot de onderhoudsdiensten behoren de Bewapeningswerkplaatsen met als embleem een torpedo en een kanon, gaande over een harpoen en een bliksemschicht, en de Rijkswerf, die een bliksemschicht, gaande over een tandwiel dat op een scheepsschroef geplaatst is, als embleem voert.

De opleidingen kunnen we beginnen bij het Marine Opkomstcentrum Voorschoten/Marine Keurings- en Selectiecentrum, dat een kompasroos over een kaart van Nederland voert. Het Marine Opleidingskamp Hilversum, vanaf 1978 School voor Eerste Militaire Vorming, heeft een centaur met in de handen een speer tot embleem. De Operationele School is ontstaan uit de ArtiIlerieschool, die een radarscherm, waaruit acht bliksemschichten schieten en waarop twee kanonnen geplaatst zijn, als embleem had (onderdeel hiervan was de opleiding Koopvaardijbeveiliging met twee gekruiste kanonnen, gedekt door een margriet), de Navigatie- en Gevechtsinformatieschool met een spinnenweb, waarop een met een adelaar beladen stuurrad, de Verbindingsschool (hierboven reeds behandeld) en de School voor Scheepsonderofficieren met een lichtboei omgeven door een kompasroos als embleem. De Operationele School voert sinds 1976 een bliksemschicht en een harpoen schuingekruist over de middelste van vier kepers. Onderdeel van de school is het Geruisanalysecentrum, met als embleem een strombus over twee dwarsbalken.

Het Koninklijk Instituut voor de Marine voert een gekroonde W (voor Wilhelmina, die in 1904 een vaandel aan het korps adelborsten verleende) over een anker gaande, de Marine Stafschool een raadsheer uit het schaakspel.

De Marine Luchtvaartschool heeft als embleem een adelaar boven een Jacobsstaf en steeksleutel, schuingekruist. De Wapentechnische School, die een scheepssabel over een tandrad, beide binnen twee schuingekruiste met twee bollen beladen ringen voert, is in 1976 ontstaan uit de Elektronische School, die drie met één bol beladen elliptische ringen voerde, en de Torpedoschool, die drie schuingekruiste torpedo's voerde. De Technische Opleidingen voerden sedert 1963 drie versmalde dwarsbalken, vergezeld van telkens twee pijlen, bliksemschichten en toortsen. De Logistieke School voert een spinneweb over een gedeeld veld. De N(uclear)ES(iologic)C (hemical)D(amage control)-School had vier schildjes en ging in 1979 over in de School voor NBCD en Bedrijfsveiligheid, die drie ineengevlochten kepers boven een zee als embleem verleend kreeg. De School voor Bedrijfsvoering en Onderwijskunde ten slotte voert de godin Athene in haar embleem.

Onder de 'recreatieve' diensten zijn te brengen het Centrum voor Fysieke Training en Sport met een discuswerper, de dienst voor Ontwikkeling, Sport en Ontspanning met een krijgsklaroen, een ganzeveer en een toorts en de Marinierskapel met een door een oranjetak omkranste lier.

Het embleem van het Helders Marinemuseum verwijst door een keper naar het wapen van Den Helder, door de voorgevel van het Museum naar het gebouw, waarin dit gevestigd is. Ten slotte de instelling, die bij de totstandkoming van het bovenstaande zo'n belangrijke rol heeft gespeeld: de afdeling Maritieme Historie van de Marinestaf, die een opgeslagen boek over een scheepssabel en een ganzeveer tot embleem heeft.

De hierboven reeds aangehaalde Circulaire Zeemacht 1912 stelt in artikel 16:

Indien de naamgever bij zijn wapen een devies voerde, moet dat devies onveranderd worden opgenomen. Voerde de naamgever bij zijn wapen geen devies, dan mag ook geen devies worden aangebracht. In alle andere gevallen staat het voeren van een devies vrij. Wenst men echter in een dergelijk geval aan het embleem een devies toe te voegen,dan moet dat bij voorkeur in de Nederlandse taal worden gesteld.

De leidraad voor spreuken bij emblemen, ontleend aan personen die een familiewapen hadden, is duidelijk. Voor personen, die geen wapen en dus ook geen spreuk hadden, is er vrijheid: zo hebben de Lacomblé en de Van der Wel wel een wapenspreuk gekregen. Voor emblemen van schepen, genoemd naar geografische eenheden, lijkt de regel te zijn, dat deze alleen een spreuk krijgen als ook de naamgevende provincie of gemeente er n had (Holland, Zeeland, Amsterdam, Rotterdam, Haarlem, Alkmaar, Willemstad). Bij de schepen, genoemd naar dieren, en de walinrichtingen enz. hebben de meeste een embleemspreuk gekregen, waaruit men mag concluderen dat er een duidelijke voorliefde bestaat voor de aanwezigheid ervan. Ook het feit dat er herhaaldelijk Latijnse spreuken zijn verleend, wijst op een voorliefde in die richting.

In de veertig jaar, die er sedert het verlenen van een embleem aan de Ceram verstreken zijn, is er ongetwijfeld een ontwikkeling in de heraldiek, die ten grondslag ligt aan de verleende emblemen, te bespeuren. Deze ontwikkeling komt in het bovenstaande nauwelijks tot uitdrukking omdat de emblemen hier worden behandeld volgens een systematisch schema en niet chronologisch. De tijd van veertig jaar is misschien ook te kort om tot werkelijke conclusies te komen betreffende deze ontwikkeling. Het jaar dat schepen uit de vaart genomen zijn of inrichtingen zijn opgeheven dan wel in een ander verband zijn ondergebracht wordt hierboven slechts incidenteel vermeld. Het lijkt daarom zinvol om een volgende keer, dat een overzicht van alle emblemen wordt gepubliceerd, de chronologie wel als leidraad te nemen. Vanuit een heraldisch oogpunt zou dat in ieder geval wenselijk zijn.

BRON: Emblemen van de Koninklijke Marine. Coat of Arms of the Royal Netherlands Navy

NOTEN

1. De Vries pp.243-248
2. Bultsma pp.116-119
3. Terluin   pp.90                                                                             

BIBLIOGRAFIE                                      
Bultsma, P.: 'De wapens en vlaggen fan Waldsein, Drachten en Haulerwyk' in Genealogysk Jierboekje 1986 pp. 116-119
Terluin, J.C.: 'De dorpswapens van Wonseradeel' in Genealogysk Jierboekje 1968 p.90
Vos van Steenwijk, A.N. baron de: 'Maritieme Heraldiek' in De Hoge Raad van Adel.
Geschiedenis en Werkzaamheden ('s-Gravenhage 1966) pp.124-129
Vries, A. de: 'Het embleem van het Korps Mariniers' in Mars et Historia 24(1990) pp.243-248

Met dank aan Uitgeverij Eisma Mediagroep te Leeuwarden