Ontwikkeling van de druktechniek
Volgens de Joodse traditie is het ongepast afbeeldingen van God te maken. Deze traditie is ook in het christendom en de Islam overgenomen. Volgens de strenge leer binnen de Islam is het zelfs verboden afbeeldingen van alle levende wezens te maken. Bij de confrontatie met de zich uitbreidende Islam zijn er in de Christelijke kerk in de achtste eeuw felle discussies gevoerd of de verering van afbeeldingen van heiligen theologisch juist is. Dit gebruik werd inderdaad opgenomen in de traditie. In de loop van de Middeleeuwen werden op en in de kerken op grote schaal beelden van heiligen en taferelen uit de bijbel aangebracht. Ook werden met de hand geschreven boeken, zoals bijbels en getijdenboeken met miniaturen versierd. Deze boeken waren uiterst kostbaar, zowel vanwege het materiaal (perkament) als de arbeid van kopiisten en illustratoren. Rond de 11 de eeuw werd de kunst van het papier maken via contacten met de Arabieren ook in West-Europa bekend. In de 14de eeuw werd in Zuid-Duitsland de techniek ontwikkeld om in hout stempels uit te snijden waarmee teksten en tekeningen op papier konden worden afgedrukt. Door het gebruik slijten deze blokken betrekkelijk snel. Men kan er maximaal 500 afdrukken mee maken. Een eeuw later wordt de kopergravure ontwikkeld en nog later de etstechniek. Met beiteltjes en burijnen of met zuren wordt de tekening in relièf op een koperplaatje aangebracht waarna de holten met inkt worden opgevuld en de tekening op papier kan worden afgedrukt. Deze koperplaten konden vele honderden malen achtereen worden gebruikt en werden vervolgens steeds bijgewerkt: 17de-eeuwse platen werden zelfs tot in de 19de eeuw gebruikt. Toen ontstond de staalgravure waarmee nog veel grotere aantallen afdrukken konden worden gemaakt.
Ontstaan van het devotieprentje
Tijdens de Kruistochten in de 11de eeuw ontstond het begrip vagevuur. De zielen van de gedoopte christenen worden na hun dood niet direct tot de' hemel toegelaten maar moeten ter vergeving van hun zonden nog een tijdlang boete doen in het vagevuur. Dit proces kan door de nabestaanden van de overledene worden bespoedigd door gebed of missen te laten opdragen. De nabestaanden hoopten daarbij ook op voorspraak van de inmiddels in de hemel aangekomen ziel tegen de tijd dat zijzelf in het vagevuur waren beland. Wanneer je echter tijdens een kruistocht stierf werd je ziel direct in de hemel opgenomen. De aflaat is een kwijtschelding van de boete die je moet doen ter vergeving van de zonden. De kerk kon je deze kwijtschelding verstrekken wanneer je een gift doneerde. Je kon aflaatbrieven kopen waarvan de opbrengst een belangrijke inkomstenbron werd voor het onderhoud van hospitalen en kerken. In 1517 was met steun van de paus in Duitsland een campagne gestart om door middel van aflaatbrieven geld in te zamelen voor de bouw van de Sint Pieter in Rome. De monnik Tetzel prees deze brieven aan met de zinsnede: "Koop deze aflaatbrief! Win daarmee een onsterfelijke ziel die ongeschonden en veilig het Koninkrijk der Hemelen binnenkomt". Dit is wel een geheel andere voorstelling van zaken dan het idee dat de mens slechts door de genade Gods toegang tot de hemel krijgt. Als reactie hierop spijkerde de monnik Maarten Luther 95 stellingen op de deur van de kerk van het slot Wittenberg die hij ter discussie wilde stellen op de universiteit van Wittenberg waar hij hoogleraar theologie was. Hij verzette zich niet alleen tegen de aflaathandel, maar ook tegen de heiligenverering. De Reformatie was begonnen.
De Lutheranen en de Calvinisten keerden zich steeds meer tegen het oppergezag van de paus in Rome. Zij kregen veel aanhang in Frankrijk, Engeland, Duitsland, Oostenrijk, de Nederlanden en Scandinavië. Maar ook binnen de kerk van Rome stonden mensen op die de kerk weer een meer spiritueel karakter wilden geven. In het Concilie van Trente (1545-1563) werd de geloofsleer vastgesteld. De nieuw opgerichte orde der Jezuïeten legde zich toe op het bekeren van afvallige protestanten. Zij hadden veel succes in Frankrijk, Oostenrijk, Zuid-Duitsland en de zuidelijke Nederlanden, met ondersteuning van de wereldlijke overheid. Hierbij werd ook veel gebruik gemaakt van plaatjes van heiligen en andere religieuze voorstellingen. Deze prenten werden veelal in Antwerpen gedrukt waar dankbaar gebruik gemaakt werd van de toen recent ontwikkelde gravuretechniek. Vanaf het midden van de 16de eeuw tot in het begin van de 19de eeuw leverde een kleine groep van drukkers, die veelal familie van elkaar waren (zoals de familie Galle), een groot gedeelte van de zogeheten devotieprentjes. Aan sommige prentjes werd een heilzame of beschermende werking tegen ziekte of ongeluk toegekend en als amulet gebruikt.
Van devotieprentjes naar bid- en gedachtenisprentjes
De katholieken konden in de 17de en 18de eeuw in de Republiek niet openlijk hun geloof belijden; de mis werd daarom opgedragen in schuilkerken. Luidklokken waren niet toegestaan. Vrome vrouwen klopten bij geloofsgenoten op de deur om hen te waarschuwen dat de mis weldra zou beginnen. Deze vrouwen werden 'klopjes' genoemd. In Haarlem verenigden deze vrijwilligsters zich in de Vereniging van de Maagden in den Hoeck. Het werd vanaf ongeveer 1650 gewoonte om bij overlijden van een van de leden van deze vereniging achter op het devotieprentje een verzoek te schrijven als: "Bidt voor Catharina Jans Olij op den 29 Meert 1651 overleden". De bedoeling van het gebed was om de ziel korter in het vagevuur te laten verblijven. Dit gebruik vond navolging in de Zuidelijke Nederlanden. Na 1730 verschijnen er prentjes met op de achterzijde al een voorgedrukte tekst waar men slechts de naam van de overledene en de overlijdensdatum behoeft te worden ingevuld. Ook ziet men dan het vermelden van het aantal malen dat een bepaald gebed moet worden uitgesproken om een zeker aantal dagen aflaat te verkrijgen.
In het eerste kwart van de 19de eeuw worden de kopergravures vervangen door staal-gravures in de stijl van de Romantiek. Deze prentjes zijn specifiek bedoeld als doodsprentje waarop vaak motieven van kerkhofscènes, treurwilgen, een zandloper, treurende figuren (pleuranten) staan afgebeeld. Dergelijke prentjes zijn veelal in Parijs gedrukt. Veel van deze drukkers waren gevestigd in de Rue Saint Sulpice. De Antwerpse drukkers verliezen langzaamaan terrein. Soms wordt de tekst in verschillende talen afgedrukt omdat de prentjes onder de katholieken over de hele wereld werden afgezet. Op de achterzijde worden persoonsgegevens van de overledene lokaal bijgedrukt, zoals naam en voornamen, overlijdensdatum en -plaats, leeftijd, naam echtgenoot en eventueel plaats van de begrafenis. Na 1900 verschijnen er foto's van de overledene op het prentje. Eerst wordt de foto in een voorbedrukt kader geplakt en later wordt de foto rechtstreeks op het prentje afgedrukt. De prentjes worden steeds vaker door plaatselijke drukkerijen vervaardigd waardoor de glorietijd van de drukkerijen in Parijs tot verleden behoort.
De tekst op de prentjes wordt na de Tweede Wereldoorlog meer persoonlijk. Ook wordt de tekst "Bid voor de ziel van zaliger ... " vervangen door "Troostend aandenken aan ... " of "Ter nagedachtenis aan ... ". Het prentje zelf versobert tot een landschap of een enkele boom ofblad. Ook de informatie over de overledene wordt steeds summierder en bovendien wordt soms alleen de voornaam van de overledene aangegeven. Een dergelijk prentje is dan alleen voor de naaste familie en vrienden nog enigszins te begrijpen.
Bidprentjes en genealogie
Bid- en gedachtenisprentjes worden veelal na de begrafenis uitgedeeld aan familie, vrienden en kennissen. Deze gewoonte vinden we vooral bij katholieke families in Nederland ten zuiden van de grote rivieren, in Belgiè, het Rijnland en in Frankrijk. De tekst met betrekking tot de overledene wordt vaak in haast en onder emotionele omstandigheden opgesteld en kan daardoor gemakkelijk onjuistheden bevatten, zoals overigens ook geldt voor rouwkaarten. Als genealogische bron zijn bidprentjes (en rouwkaarten) dan ook helaas niet altijd even betrouwbaar maar als illustratie bij een genealogie wel bijzonder aardig, vooral als er een foto van de overledene op voorkomt.
Bron: Gens Propria
|